Vliegende schilden boven Rome

Italië.
Toen in het jaar 410 n.Chr. de Visigotische koning Alarik plunderend door Rome trok. begon de ondergang van een van de machtigste rijken die de aarde ooit had gekend. Theoderik, de Oost-Gotische keizer en nieuwe veroveraar van Italië, trachtte tussen 493 en 526 het verval van de ooit bloeiende hoofdstad van het Imperium Romanum nog tegen te gaan. Maar al omstreeks 550 waren van de Eeuwige Stad aan de Tiber nog slechts ruïnes over. Steeds dieper verzonken de triomfbogen uit luisterrijke tijden in het puin van eeuwen, aardbevingen deden in de negende eeuw tempels en zuilen instorten en omvallen, en plunderaars trokken op zoek naar buit door de vernielde stad; beelden werden tot kalk vermalen. bronzen gesmolten. villa’s leeggehaald. Zelfs bedreiging met de doodstraf kon de nietsontziende rovers niet meer tegenhouden.

Aanschouw het werk van de allesverwoestende tijd! Is Rome niet zijn eigen droeve groeve, vol scheve bogen, ingestorte tempels?
Met hun doden zijn nu zelfs de graven weg.

Zo betreurde in de achttiende eeuw de Engelsman Alexander Pope het verloren gegane Rome tijdens zijn reis door Italië. Maar met de opkomende belangstelling voor de idealen van de klassieke Oudheid in Italië, Frankrijk, Engeland, Duitsland en andere Europese landen beleefde Rome ondanks zijn treurige toestand een renaissance. Het ‘culturele erfgoed Rome’ begon langzaain uit zijn doornroosjesslaap te ontwaken. De Romeinse kunst en de Romeinse geschiedenis werden blijvend in de denk- en leefwereld van het verlichte burgerdom opgenomen. Serieus tekstkritisch onderzoek en archeologische opgravingen deden de fascinerende wereld van het oude Rome herleven, een wereld die ooit, nu bijna drieduizend jaar geleden. begonnen was. En dat waren opwindende tijden.

UIt de Italische steden Ameria en Tuder... werd gemeld dat men aan de hemel vurige lansen en schilden heeft gezien. Eerst zijn ze heen en weer gevlogen, en toen op e!kaar af, in formaties en bewegingen alsof twee legers met elkaar streden; ten slotte was de ene groep teruggeweken, en de andere had haar achtervolgd en alles was in het westen verdwenen.

UFO-waarnemingen zijn niet van vandaag of gisteren. zoals uit dit bericht blijkt. Het werd op schrift gesteld door de bereisde Grieks-Romeinse geschiedschrijver en Delphoi-priester Plutarchus, die van 46 tot 119 n.Chr. leefde. Zijn omvangrijke, in het Grieks geschreven oeuvre bestaat uit biografieën van Griekse en Romeinse staatslieden, die door deze universele geleerde met elkaar worden vergeleken. In het levensverhaal van de Romeinse consul Marius (156-86 v.Chr.) komen we bovengenoemde mysterieuze gebeurtenis tegen, die Plutarchus nuchter en zakelijk heeft opgetekend. Jorg Dendl heeft er in een vergelijkende studie over buitengewone hemelverschijnselen in de Oudheid de aandacht op gevestigd dat die gebeurtenis interessant genoeg ook in twee andere bronnen vermeld staat. De Romeinse schrijver Julius Obsequens, die in de vierde eeuw van onze jaartelling leefde, legde een catalogus aan van ‘wondertekens’ die zich in de jaren 249-12 v.Chr. hadden voorgedaan. Hij baseerde zich daarbij op Livius (59-17 v.Chr.), de historicus uit de tijd van keizer Augustus. Voor het jaar 104 v.Chr noteerde hij: ‘Aan de hemel schenen wapens slag te leveren, aan weerszijden van de dag, uit het oosten en het westen; die van het westen schenen de nederlaag te lijden.’

Dezelfde waarneming wordt door de rechtsgeleerde, consul en auteur Caecilius Plinius Secundus (61-113 n.Chr.) beschreven in zijn Naturalis Historiae, maar door hem in hetjaar 103 v. Chr geplaatst:

‘Tijdens het derde consulaat van Marius echter zagen de inwoners van Ameria en Tuder wapens aan de hemel, die vanuit het oosten en het westen op elkaar af vlogen, waarbij die welke uit het westen kwamen op de vlucht werden gejaagd.”

Drie bronnen geven er in overeenstemmende bewoordingen dezelfde buitengewone gebeurtenis weer. ‘De beide door Plinius en Plutarchus genoemde plaatsen Tuder (thans Todi) en Ameria (nu Amelia) liggen dicht bij elkaar en waren in de Oudheid met elkaar verbonden door de Via Amerina, Gezien hun geografische nabuurschap is het mogelijk dat vanuit beide steden dezelfde gebeurtenis aan de hemel kon worden waargenomen,’ merkt J. Dendl op.”

In zijn analyse wijst J. Dendl er tevens op dat Plutarchus wel over een heel gedetailleerd getuigenverslag moet hebben beschikt. Want hij onderscheidt de waargenomen ‘wapens’ nauwkeurig van elkaar. Thyreous noemt hij de ene groep. Dat is de benaming voor een groot, rechthoekig schild. De tweede soort objecten vergelijkt hij met ‘lansen’. Hierbij gaat het dus om langgerekte artefacten. Beide vormen zijn ook uit de moderne UFO-litera­tuur bekend. Of er echter bij de waargenomen ‘hemelse gebeurtenissen werkelijk van een gevecht sprake was, moeten we in het midden laten. Zelfs Julius Obsequens relativeert zijn uitspraak en schrijft: ‘schenen slag te leveren’.

Het is echter duidelijk dat de Romeinen geen meteorologische of astronomische gebeurtenis hadden waargenomen. We kennen althans geen natuurverschijnselen die op de beschreven wijze vanuit tegengestelde windstreken op elkaar afvliegen, aan de hemel vertoeven, zich tot een formatie verenigen en vervolgens gemeenschappelijk westwaarts wegvliegen.

In de Romeinse annalen komen we dergelijke eigenaardige waarnemingen herhaaldelijk tegen. Livius, de eerste belangrijke Romeinse historicus, bericht dat er in her jaar 218 v.Chr ‘stralende schepen verschenen die uit de hemel neerdaalden’, en voor 174 v.Chr. noteert hij: ‘Men zei dat in Lanuvium het verschijnsel van een grote vloot aan de hemel is gezien.’

De ‘klassieke vliegende schotel’ duikt voor het eerst op in een passage van dezelfde geschiedschrijver over hetjaar 217 v.Chr.: ’.. in Arpi zouden ronde schilden aan de hemel zijn gezien’. Voor hetjaar 100 v.Chr. lezen we bij Julius Obsequens: ‘Bij zonsondergang werd een rond object, als een clipeus, gezien, dat van het westen naar het oosten langs de hemel snelde.’ Een clipeus is een rond metalen schild met een handgreep en een doorsnede van een kleine meter. Plinius beschrijft hetzelfde voorval als volgt: ‘Een fonke­lend/brandend/schitterend rond schild [clipeus ardens] voer tijdens zonsondergang vonken sproeiend [scintillans] van het westen naar het oosten tijdens het consulaat van

L. Valerius en C. Marius [100 v. Chr.].’

Jorg Dendl maakt de balans op: ‘Bij deze antieke berichtgeving moet men zich net als bij die van onze eeuw afvragen waarom iemand een dergelijk object zou verzinnen. De kennelijk goed waar te nemen vorm van het object, dat zich duidelijk van eventueel aanwezige wolken moet hebben onderscheiden, en zijn karakterisering als een compact object pleiten ondubbelzinnig tegen de mogelijkheid dat het om een meteoriet ging. Ook de vliegrichting en de snelheid maken een natuurlijke oorsprong van het verschijnsel onwaarschijnhijk.’

In 214 v.Chr. werd volgens Livius ‘bij Hadria een altaar aan de hemel gezien, en eromheen menselijke [resp. mensachtige] gedaanten in wit glinsterende gewaden [resp. gloeiende wapenrustingen].’

In het jaar 91 v.Chr wordt in de buurt van het huidige Spoleto een ‘landing’ uitgevoerd en aansluitend een ‘herstart’: ‘In de nabijheid van Spoletium rolde een goudkleurige vuurbal over de bodem. Hij nam in grootte toe, [en] leek zich vanaf de grond in oostelijke richting te begeven, en was groot genoeg om de zon af te dekken.’

Uit een van deze nogal nuchter voor het nageslacht opgetekende waarnemingen vloeide zelfs een staatsbestel voort. In de beginfase van Rome werd deze ‘stad van zeven heuvelen’ door zeven elkaar opvolgende koningen geregeerd. Na Romulus werd de heerschappij overgenomen door de priesterkoning en grondlegger van de Romeinse staatsgodsdienst Numa Pompilius (715-672 v.Chr.). In zijn regeringsperiode vond een buitengewone gebeurtenis plaats. Mars, een godheid die door de vroege Romeinen niet in menselijke gedaante vereerd werd, zou op de plek waar ooit de kern van Rome zou ontstaan uit de hemel een aan beide kanten uitgesneden schild hebben laten neerdalen. En een orakelstem zou hebben verkondigd dat het wel en wee van de jonge staat van het voortbestaan van dat schild afhankelijk zou zijn. Als we kijken naar de beschreven ‘UFO-waarnemingen in de tijd van de Romeinse Oudheid, rijst het vermoeden dat destijds ofwel toevallig een onderdeel van een vliegend object is losgeraakt en omlaag gevallen of - om welke reden dan ook - opzettelijk naar beneden is gestuurd. Zou de mysterieuze orakelstem inderdaad de genoemde voorspelling hebben gedaan, dan zou men misschien aan een automatische sonde kunnen denken.’

Numa Pompilius vond het goddelijke artefact in ieder geval belangrijk genoeg om er ogenblikkelijk een tempel voor te laten bouwen. Aanvankelijk was dat een eenvoudig gebouwtje van hout of in de zon gedroogde stenen, maar in de loop van de volgende driehonderd jaar werd het steeds meer uitgebreid. De tempel werd uiteindelijk de ‘koninklijke residentie’, de Regia,’ en vormde het begin van de Via Sacra, de Heilige Weg. Later kreeg in de Regia de Pontifex Maximus, de ‘grote bruggenbouwer’, zijn zetel. Hij was de hoogste religieuze gezagsdrager van het oude Rome, en onder zijn voor­zitterschap kwam het Collegium Pontificium bijeen, dat de wetten voor de tempels, de offerandes en de straffen op vergrijpen tegen de religie en het kalenderwezen uitvaardigde.

Koning Numa Pompilius deed nog meer: hij gaf de wapensmid Mamurius Veturius de opdracht om elf identieke schilden te vervaardigen, opdat geen enkele vijand ooit in staat zou zijn het heilige origineel te ontvreemden.’ De oorspronkelijke taak van het Collegium Pontificium was dan ook de zorg voor deze schilden. Livius schreef daarover:

Op dezelfde wijze koos hij voor Mars Gradivus twaalf Saliërs. Zij ontvingen als insignes een bont geborduurde tunica en - om over de tunica te dragen - een bronzen borstschild; en hij gebood hen de uit de hemel gekomen wapens, de zogenoemde ancilia, te dragen en ermee door de stad te trekken..

Als dat omineuze schild, dat ongeveer 2700 jaar geleden ‘bij heldere hemel’ in het centrum van het jonge Rome neerviel, inderdaad bestaan heeft - en gezien de bevestiging in andere antieke Romeinse legenden is er weinig aanleiding om daar aan te twijfelen - dan wordt het tijd om te vragen waar dit object, dat mogelijk tot categorie II van het SETA-onderzoek behoort (buitenaardse artefacten met geen of slechts een geringe informatieve waarde) zich tegenwoordig zou kunnen bevinden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten