De Duitse astronaut prof. dr. Reinhard Furrer kwam met een ander bijzonder interessant idee op de proppen. 1k ontmoette deze ruimtevaarder in 1995, enkele dagen voor hij bij een vliegtuigongeluk om het leven kwam. We waren allebei als spreker uitgenodigd op de conferentie van de Ancient Astronaut Society in Bern. Prof. Furrer, destijds hoogleraar-directeur van het instituut voor ruimtevaartwetenschappen aan de Vrije Universiteit van Rerlijn,8 stond bijzonder kritisch tegenover de paleo-SETI-hypothese. Hij wilde eigenlijk nooit met Erich von Däniken over diens ideeën met betrekking tot een buitenaards verleden van de mensheid in discussie treden. Maar op een dag kreeg hij een inval die hem niet meer met rust liet. En die inval hing nauw samen met zijn verblijf in het ruimtelaboratorium Spacelab.
Reinhard Furrers eerste vraag was: ‘Wat gebeurt er eigenlijk met de biologie in een toestand van gewichtloosheid?’Hierbij interesseerden hem in eerste instantie vooral de witte bloedlichaampjes of leukocyten. Deze worden naar hun structuur onderscheiden in granulocyten, monocyten en lymfocyten. De lymfocyten maken vijfentwintig tot veertig procent van alle witte bloedlichaampjes uit. Ze zijn onder andere betrokken bij de afweerreacties van het organisme tegen lichaamsvreemd eiwit.
Tijdens zijn gedenkwaardige voordracht, waaruit hieronder voor het eerst delen worden gepubliceerd, argumenteerde de spaceshuttle-astronaut als volgt:
‘U laat een astronaut bloed bij u afnemen, en u kijkt hoe de lymfocyten, witte bloedlichaampjes, zich delen. En dan constateert u: als u in de toestand van gewichtloosheid komt, houden de lymfocyten vrijwel meteen op zich te delen. Ze delen zich nog maar voor zeven procent!
Dat experiment voeren wij sinds 1985 permanent uit. Degene die het voor het eerst deed, een collega van de Eidgenossische Technische Hochschule in Zurich, heeft het niet aangedurfd om de uitslag ervan te publiceren. Na de derde uitgebreide versie van het experiment hebben we de resultaten openbaar gemaakt. Momenteel doen we proeven om te begrijpen waarom de biologie plotseling verandert in een toestand van gewichtloosheid. Biologische eigenschappen lijken in sterke mate plaatsgebonden te zijn. Ten eerste: in de toestand van gewichtloosheid deelt een bacterie zich in een ander ritme. Bananenvliegjes ontwikkelen zich in hun natuurlijke biotoop op aarde in zesendertig dagen; in de ruimte leven de mannetjes achttien dagen en de vrouwtjes als tevoren zesendertig dagen. Ze zijn precies hetzelfde ontwikkeld, vertonen geen deformaties. Kennelijk maakt het —geslachtsspecifiek — voor de biologische cyclus enorm veel verschil als zij in een toestand van gewichtloosheid verloopt. Maar als dit voor bananenvliegjes geldt, hoe staat het dan met de mens? Want uiteindelijk is ook de mens een biologisch wezen. Wat gebeurt er met een mens in een toestand van gewichtloosheid? Een wat provocerende constatering: nooit heeft een medicus kunnen bewijzen - van tevoren bedoel ik - dat mensen in de ruimte zouden kunnen overleven. De astronauten zijn de ruimte in gegaan, hebben overleefd, zijn teruggekomen en hebben gezegd: “Zo, en leg nu maar eens uit hoe wij hebben kunnen overleven.”’
De kwestie die Reinhard Furrer hier aansnijdt houdt de meeste mensen tegenwoordig niet meer bezig. Maar rond de tijd dat de kosmonaut Joeri Gagarin als eerste mens de ruimte in ging werd deze problematiek druk besproken. Hoe had een mens gewichtloosheid kunnen overleven, terwijl nog nooit daarvoor een wezen van onze planeet dat verschijnsel had ervaren? Volgens de evolutietheorie, die ervan uitgaat dat levende wezens zich altijd eerst aan een veranderde situatie moeten aanpassen — en daarvoor een lange tijd nodig hebben - had Joeri Gagarin onherroepelijk moeten sterven. Want de situatie waarin hij zich beyond heeft zich in de aardse evolutie nooit voorgedaan.
Dr. Furrer, die in het kader van de Duitse Spacelab-missie-D1 zelf tal van proeven in de toestand van gewichtloosheid uitvoerde, maakt in zijn beschouwing over dat verbazingwekkende feit een gedachtesprong:
'We beginnen met iets heel eenvoudigs. Als u als mens op de aarde leeft, heeft u bloed in uw lichaam, ongeveer zes liter. Nu heeft bloed gewicht, het is zwaar, en daarom is de microstatische druk beneden, dus in de voeten, veel hoger dan boven in het hoofd. Omdat het gewicht van de vloeistof deze omlaag drukt, kan het bloed alleen vastgehouden worden omdat de vaten (aderen) elastisch zijn. Stel u nu voor dat u als astronaut in de toestand van gewichtloosheid komt. De bloedvaten zijn als tevoren elastisch. Wat doen ze dan? Ze drukken al het bloed uit het onderste deel van het lichaam naar boven. Binnen enkele uren wordt twee liter bloed van de benen en de buik verplaatst naar de borst en het hoofd. De Amerikanen noemen dat het babyface-syndroom. Want er zijn geen rimpels meer in het gezicht, men ziet eruit als een baby, met lange dunne benen. Het hele vloeistofvolume van twee liter verdeelt zich namelijk over het gezicht. Ironisch gezegd: in tegenstelling tot de meeste mensen gelooft het menselijk lichaam dat het belangrijkste is dat het brein functioneert. En daarom zoekt het lichaam naar een mechanisme om de functionaliteit van de hersenen in stand te houden. Maar te veel bloed is even slecht als te weinig. Welk mechanisme is er om dat bloed nu weer uit het hoofd te krijgen? Zo’n mechanisme is er niet. Daarom bedenkt de mens of beter gezegd het lichaam van de mens - iets om die hoeveelheid bloed te reduceren. Na drie of vier dagen, maximaal een week, leeft iedere astronaut met niet meer dan vier liter bloed.
Nu kom ik bij punt twee van mijn overwegingen. Een mens past zich aan gewichtloosheid aan. Zo verandert het evenwichtssysteem, de rode bloedlichaampjes veranderen, het calciumgehalte in de beenderen verandert, de hormonenhuishouding verandert. En wel drastisch. Maar dat betekent dat het lichaam reguleringsmechanismen lijkt te hebben, te vinden, te kennen - en dat op een wijze die niemand op aarde voor mogelijk zou houden.
Vele inwendige processen moeten zich dus in de ruimte aanpassen. Dat duurt een tijd. En als de mens op aarde terugkomt neemt de heraanpassing op haar beurt een zekere tijd in beslag. Maar vrijwel alle aanpassingsstrategieën zijn reversibel, dat wil zeggen kunnen teruggedraaid worden.’
Buitenaardse programma’s in de mens
Wat prof. Furrer heel terecht naar voren brengt, is het feit dat voor deze processen geen specifieke genetische instructies kunnen bestaan. Laten we ter vergelijking eens kijken welke effecten een vrij ‘onschuldige’ gebeurtenis als een plotselinge drukverandering op een mens heeft. Een te snelle overgang van atmosferische druk naar normale druk (decompressie) als gevolg van een snel intredende drukdaling zorgt ervoor dat in het bloed, de weefsels en de cellen stikstof vrij komt. In de lichaamsvloeistoffen ontstaan daardoor gasbelletjes. Dat leidt tot jeuk (wat nog betrekkelijk onschuldig is) en kan hevige pijn, ademhalingsstoornissen zenuwkrampen en blijvende beschadigingen van het skelet veroorzaken, in het ergste geval zelfs een coma en de dood. Met een drukkamer, waarbinnen tot tien ato (atmosfeeroverdruk) kan worden opgewekt, is een langzame, uren durende aanpassing mogelijk. Hiermee kunnen duikers die te vlug vanuit diep water naar de oppervlakte moesten opstijgen of piloten die tijdens vliegmanoeuvres aan een zeer snelle drukdaling werden blootgesteld geholpen worden. Maar hoe kan nu een astronaut zich zonder veel problemen in een toestand van gewichtloosheid bevinden? (De overgangsfasen duren slechts een paar seconden: 1. normale aantrekkingskracht van de aarde, 2. verhoogde druk tijdens de start, 3. gewichtloosheid.) Waarom wordt de productie van lymfocyten vrijwel ogenblikkelijk drastisch gereduceerd, het bloedvolume met een derde verminderd, een lichaamseigen drukvereffening geactiveerd en ten slotte zelfs het oriëntatiesysteem ‘omgeschakeld’? Het is hetzélfde biologische systeem en toch reageert het heel anders. Dat is des te verbazingwekkender als men naar het ontwikkelingsproces van een mens kijkt, zoals prof. Furrer deed
Geen opmerkingen:
Een reactie posten