De drie onderzoekers uit Leer presenteerden de resultaten van hun experimentele archeologie in 1998 tijdens de jaarvergadering van het Duitse Genootschap voor Lucht - en Ruimtevaart. De aanwezige wetenschappers -luchtvaartingenieurs, ruimtevaarttechnici en fysici - konden in hoge mate instemmen met de nieuwe interpretatie. Ze waren het er vrijwel unaniem over eens dat de constructie-elementen voor hen een onverklaarbaar fenomeen waren en niets gemeen hadden met vormen uit de natuur.Dr. Algund Eenboom gelooft dat de pre-Columbiaanse Indio’s, gezien het peil van hun natuurwetenschappelijke kennis, deze supermoderne aërodynamische vormen met hun spectaculaire vliegeigenschappen, die nergens in de natuur voorkomen, niet hebben kunnen construeren. ‘De logische gevolgtrekking daaruit is, dat de indrukken en beweegredenen die tot de vervaardiging van juist die vormen leidden, van buiten hun cultuurkring gekomen moeten zijn. Kunnen we dan een ander, intussen in vergetelheid geraakt cultuurvolk van deze aarde als bron aanwijzen? Een volk dat al 1500 jaargeleden een vliegtechnologie had ontwikkeld die minstens gelijkwaardig is aan onze huidige kennis op dat gebied? De wetenschappelijke wereld zou die vraag automatisch met een categorisch nee beantwoorden — en terecht!’
Maar dan zou alleen de buitenaardse factor als bruikbaar, logisch alternatief overblijven. Vijftien eeuwen geleden moeten indianen van de Tolima-cultuur vliegtuigen boven de kloven van het Andes-gebergte hebben waargenomen. Vervolgens moet zich dan eenzelfde gang van zaken hebben voorgedaan als we van de cargo-culten kennen. De verbijsterde inheemsen interpreteerden hun belevenis als een ontmoeting met goden. Ze begrepen niets van de techniek waarmee ze geconfronteerd werden, maar hun opmerkingsgave moet zeer goed ontwikkeld zijn geweest. Wat ze gezien hadden bootsten ze nauwkeurig na in kleine amuletten, die ze met motieven uit hun mythologie versierden. Want alleen op die manier kon de zo abnormale gebeurtenis in hun wereldbeeld geïntegreerd worden, zonder dat hun visie op het bestaan werd verpulverd door de even onmiskenbare als onbevattelijke realiteit.
Met behulp van de communicatiewetenschap kunnen we een beter begrip krijgen van de loop der gebeurtenissen. We weten allemaal dat een afbeelding kan fungeren als overdrachtskanaal tussen de visuele waarneming van een ongewone gebeurtenis en een latere ontvanger daarvan. Het gaat dan om een herhaling in twee - of driedimensionale vorm: een tekening, een reliëf, een sculptuur of iets dergelijks. Daarvoor heeft men een ‘datadrager’ nodig die zo goed mogelijk tegen de tand destijds bestand is. Een indiaan (de zender) zal anderhalf millennium geleden amper een ‘ontvanger' (respectievelijk doelgroep) voor ogen hebben gestaan die vele eeuwen later zijn boodschap moest ontvangen. (Overigens zijn ons wel zulke verhalen bekend; zo heeft farao Ramses II welbewust een papyrusbrief aan toekomstige generaties gericht.) Het zou wel eens op de eerste plaats de bedoeling van de kunstenaar kunnen zijn geweest om iets aan zijn eigen omgeving mede te delen, aan zijn medemensen of zijn goden, misschien ook ter herinnering aan en bewustmaking van een ongelofelijke, ‘goddelijke’ gebeurtenis. Werd zijn ‘bericht’ openbaar gemaakt, bijvoorbeeld op tempelmuren, in boeken of als zichtbaar gedragen amulet, dan zou dat bericht invloed uitoefenen op de ontvanger. Dat kan zijn koning zijn geweest, van wie hij misschien de opdracht had gekregen, of het priesterdom dat sacrale voorwerpen bewaakte, of gewoon maar zijn buurman, die de gebeurtenis eveneens had waargenomen. De kunstenaar werd dan met reacties geconfronteerd. Wij zouden zoiets tegenwoordig een ‘feedback’-effect noemen, een terugkoppeling. Het werk werd geprezen omdat het nauwkeurig afbeeldde wat aliën hadden waargenomen, of er werd op fouten gewezen. Er kan dus van een ‘stabiliserende invloed’ van andere waarnemers worden uitgegaan, die er uiteindelijk voor zorgde dat de afbeelding het origineel zo sterk mogelijk benaderde.’In verband met de cargo-culten betekent dat volgens dr. Friedrich Steinbauer dat de artistieke activiteiten cruciale gebeurtenissen nabootsen en dat de uiterlijke verschijning van de aangekomenen, hun functies en hun apparaten magisch-ritueel worden geïmiteerd. Daarbij moet de ‘vervaardiger’ (die nauwlettend door de gemeenschap in de gaten wordt gehouden) er zorg voor dragen dat het waargenomene zo nauwkeurig mogelijk wordt weergegeven, om de impact ervan voelbaar te maken. Een zekere ‘dichterlijke vrijheid’ en aanpassing aan de eigen culturele en begripshorizon is daarbij niet uitgesloten, maar het pragmatische aspect blijft vooropstaan. Een uitstekend voorbeeld van de magisch - religieuze interpretatie van onbegrepen techniek is een relief op het eiland Bali.’ In Kubutarnbahan staat de ‘Pra Meduwe Karang’, de ‘Tempel van de Heer van het Land’. Daar vereren de Balinezen een mannelijke vruchtbaarheidsgod. Op de sokkel van het middenterras in de derde binnenhof bevindt zich de beroemde ‘bloemenfiets’. Op het eerste gezicht lijkt dit reliëf niets bijzonders — een door bloesem omrankte fietser — maar bij nader beschouwing blijkt het om een magisch rijwiel te gaan. Want de fiets rijdt zonder ketting en de tandwielen draaien in de verkeerde richting. De fiets wordt dan ook niet aangedreven door spierkracht maar door de bovennatuurlijke kracht van de godheid Vishnu. Dat maakt de religieuze symboliek duidelijk. Banden en spaken zijn vervangen door ranken, de goddelijke drietand van Shiva en heilige lotusbloemen.
Misschien heeft een inheemse kunstenaar in de negentiende eeuw een koloniale heer op een fiets zien rijden. Hij prentte de details van die wonderbaarlijke gebeurtenis in zijn geheugen en trachtte deze in de tempel der goden zo getrouw mogelijk weer te geven. Het eigenlijke technische principe was hem daarbij ontgaan. Hij interpreteerde wat hij gezien had vanuit zijn religieuze kijk op de wereld: alleen de bovennatuurlijke krachten van Vishnu en Shiva waren bij machte om het voertuig zonder trekdieren voort te bewegen. En precies dat gaf hij weer. Niettemin zal ieder van ons die dat relief te zien krijgt er, ondanks de religieuze ‘verbloeming’, dadelijk een functionerende fiets uit kunnen reconstrueren.
Kijkend naar de negentiende - en twintigste-eeuwse cargo-culten en hun afbeeldingen, is het een gewettigd uitgangspunt van het paleo-SETI-onderzoek om aan te nemen dat mensen in vroegere tijden een vergelijkbaar gedrag hebben vertoond. Zo legt de reconstructie die dr. Eenboom, P. Belting en C. Lubbers van de ‘gouden vliegtuigjes’ vervaardigden slechts de technische realiteit onder een religieus oppervlak bloot.
Op diezelfde nuchtere, rationele wijze zouden we ook andere aspecten van het Zuid-Amerikaanse verleden onder de loep moeten nemen. Zoals bijvoorbeeld de historie van de Inca’s, wier rijk maar een paar honderd kilometer van het gebied der Tolima-indianen verwijderd lag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten