Vliegende grafgiften

De ongelofelijke gelijkenis van de gouden miniaturen met moderne vliegtuigen was overigens de auteur Erich von Däniken al eerder opgevallen.
Dr. Arthur Poyslee van het Aeronautical Institute in New-York heeft zich als eerste wetenschappelijk in deze gouden “hemelvliegers’ verdiept. Hij voerde proeven uit in een windtunnel en bevestigde de unieke aërodynamische eigenschappen ervan. Zijn resumé:
Het is hoogst onwaarschijnlijk dat het object een vis of een vogel voorstelt. Niet alleen omdat dit gouden model diep in het binnenland werd gevonden en de kunstenaar nooit een zeevis zal gezien hebben, maar ook omdat men zich vogels met dermate precies uitgewerkte draagvlakken en verticaal geplaatste stabilisatievlakken gewoonweg niet voor kan stellen.
Dr. Algund Eenboom en de radarofficier van de Duitse luchtmacht samen met Conny Lübbers onderwierpen op hun beurt de vliegtuigjes aan een nader onderzoek. Ze bouwden ze na op schaal.
Welnu, de recente analyse van de pre-Columbiaanse grafvondsten die zich in Duitsland bevinden heeft inderdaad aërodynamische constructie-elementen (en supermoderne!!) aan het licht gebracht:

1. De deltageometrie van de vleugels in consequente laagdekkerspositie.
2. Het nauwkeurig in overeenstemming daarmee gedimensioneerde staartvlak met het hoog oprijzende richtingsroer alsmede bijpassende horizontaal geplaatste hoogteroeren.
3. De bijbehorende romp met een dierenkopsymbool aan de voorkant en een verticale spleet van ongeveer 2 à 3 mm tot aan het aansluitende rompsegment. Dat is vormgeven in een doelmatige compartimentstructuur, een constructie die ons bekend is van transportvliegtuigen en van de spaceshuttle.
4. Bijzonder opvallend is de volgens de modernste aërodynamische inzichten correcte situering van de bovenbeschreven afzonderlijke elementen met betrekking tot het zwaartepunt en de manoeuvreerbaarheid van de gehele constructie. Dat komt eveneens tot uiting in de correcte dimensionering en proportionering van de vleugels, de romp en de staartvlakken. Samengevat beantwoorden deze details aan het “abc van de moderne vliegtuigbouw” en passen ze bijvoorbeeld niet bij toestellen uit de Eerste of de Tweede Wereldoorlog.

In 1996 ontmoette ik de drie onderzoekers op de luchthaven van Bremen. Met ingenieurs bespraken we de diverse gezichtspunten en overlegden we hoe het bewijs van de vliegtuighypothese geleverd zou kunnen worden. Peter Belting is niet alleen een enthousiast zweefvlieger en ballonvaarder maar ook zeer bedreven in het bouwen van vliegtuigschaalmodellen. Belting en Eenboom waren er in 1995 in geslaagd om aan de hand van negentiende-eeuwse werktekeningen op afstand bestuurbare modellen van bal­lons te construeren en daar openbare demonstraties mee te geven. Ze reconstrueerden hiermee een besturingstechniek zonder aandrijving die al sinds een eeuw niet meer in praktijk was gebracht. Het was dan ook Peter Belting die voorstelde om exacte modellen op grotere schaal van de gouden grafgiften te vervaardigen en aldus langs proefondervindelijke weg het al ‘onomstotelijke theoretische bewijs voor de onproblematische mathematisch-fysische berekening van deze objecten’ te leveren.
Lange weken van precisiewerk volgden. Op een zondag belde dr. Eenboom op. Geestdriftig verkondigde hij: ‘Ze vliegen werkelijk!’ En zo was het. Maar ze vlogen niet alleen, ze vertoonden daarbij ook nog eens verbazingwekende eigenschappen. Met een filmteam van RTL volgde ik enige tijd lang de inderdaad fantastische zweef, start - en landing manoeuvres van het gereconstrueerde minivliegtuig, dat de archeologen tot dan toe onder andere voor een ‘gevleugelde krokodil’ hadden versleten. Boven het vliegveld van Emden, waar de radiografisch bestuurde machine een startvergunning had gekregen, werkte ze een complete vliegshow af. Loopings, rolls turns werden zonder enige moeite uitgevoerd. En daarbij kwam niet de geringste aërodynamische zwakke plek aan het licht. Dr. Eenboom: ‘Het is bizar om met behulp van erkende natuurwetenschappelijke methoden weerlegbaar de functie van een object te kunnen vaststellen, en dan tegelijkertijd te beseffen hoe “volslagen absurd” dat toch correct verkregen resultaat is!
Er was nu eenmaal zo’n 1500 jaar geleden geen wetenschappelijke grondslag voor een dergelijke technologie. Pas in het recente verleden kon zoiets door hooggekwalificeerde NASA-ingenieurs worden verwezenlijkt. Maar daarvoor moesten ze eerst talloze windtunnelproeven en miljoenen computerberekeningen verrichten.’
Dat is precies het punt waar het om draait. Toen de eerste spaceshuttle de ruimte in werd gestuurd, had de lucht - en ruimtevaart al een hele geschiedenis achter de rug, die met de gebroeders Wright en met Otto Lilienthal pas echt was begonnen, maar daar voor al vele rnislukte pogingen met een vaak dodelijke afloop te zien had gegeven. Luchtvaartpioniers zoals Charles Lindbergh, die als eerste over de Atlantische Oceaan vloog, en constructies van tweedekkers tot en met straalvliegtuigen volgden. Maar zelfs na al die vliegervaringen durven ruimtevaartingenieurs het eigenlijk nog altijd niet aan om de Russische Buran-shuttle of de Japanse ruimtezwever ‘Hope’ het luchtruim in te sturen. ‘De kleine gouden objecten uit Colombia gooien dus de chronologie van de natuurwetenschappelijk-technische ontwikkeling letterlijk ondersteboven!’ schrijft dr. Eenboom. Experimentele archeologie kan kennelijk tot verbazingwekkende resultaten leiden. De drie ‘herontdekkers’ van het ‘antieke’ vliegtuigje zijn zich terdege bewust van deze ‘grotesk-schizoïde’ situatie. Enerzijds is er de meervoudig bevestigde ouderdom van 1500 jaar. Maar anderzijds zijn er de aërodynamische berekeningen en de bewijzen dat een indiaanse cultuur in het Zuid-Amerikaanse Andes-gebied verbluffend adequate modellen heeft vervaardigd van toestellen die echt kunnen vliegen.
Dergelijke tegenstrijdigheden doen zich overigens keer op keer in de wetenschappen voor. Een algemeen aanvaard verklaringsmodel, een zogenaamd paradigma, blijkt opeens anomalieën te vertonen. Dergelijke afwijkingen van het bestaande stelsel van opvattingen worden niet zelden eenvoudig genegeerd. Dat is dan weliswaar volstrekt onwetenschappelijk, maar dient ter bescherming van de eigen theorie. Een voorbeeld: toen astronomen een onregelmatigheid in de baan van de planeet Mercurius con­stateerden, paste dat niet in het wereldbeeld van de newtoniaanse fysici. Ze hielden zich daarom maar van de domme en deden alsof ze het verschijnsel niet hadden waargenomen, opdat ze niet het gevaar zouden lopen dat al het werk dat ze in het bewijzen van hun fysica hadden gestoken voor niets zou zijn geweest. Intussen hebben de anomalieën in de geschied - en oudheidkundige wetenschappen zich opgestapeld en zijn ze niet de wereld uit te krijgen. Veel wijst erop dat ons verleden op belangrijke punten anders moet zijn verlopen dan wordt aangenomen. Hoe lang moeten we nog wachten tot het traditionele beeld van de geschiedenis wordt herzien? Nog steeds weigeren de oude, conservatieve representanten van de diverse vakgebieden hun oogkleppen af te zetten. In het geval van de ‘gouden vliegers’ verschansen zij zich achter onhoudbare, soms zelfs ridicuuI aandoende uitvluchten, en komen ze met vliegende vissen, insecten, vogels en gevleugelde krokodillen aanzetten. Maar wie ook maar enige kennis heeft van de biologie van onze planeet - en dat zou men toch ook van archeologen en etnologen mogen verwachten - weet dat alle vliegende diersoorten op aarde hoog- en schouderdekkers zijn. Dr. Eenboom15 schrijft daarover:
‘De vleugels van vogels zijn altijd daar geplaatst waar wij mensen onze armen hebben. Een vergelijkbare positionering treffen we aan bij insecten en vliegende vissen. Laagdekkervormen zijn absoluut tegennatuurlijk. Insecten vallen wat dit betreft als “voorbeelden” af, omdat zij een hyperinstabiel vlieggedrag vertonen, dat wil zeggen permanent tegen bun neerstorten op moeten roeien. De gouden objecten daarentegen vertonen zelfs bij een zweefvlucht uitnemende vliegeigenschappen, zoals wij die verder al­leen van zeer moderne vliegtuigen kennen. Bovendien komt nergens in de natuur een dergelijke staartvlakanatomie in combinatie met richting - en hoogteroeren voor. Elke scepticus kan zich er zelf van overtuigen dat de pre-CoIumbiaanse indianen, ondanks alle “vervreemdingsvarianten”, bij het afbeelden van diersoorten altijd de anatomische basisstructuur intact hebben gelaten.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten