SETA 5: Bewijzen: begraven, verdwenen, verstopt

Peru. Wat weten wij eigenlijk over de mensen van de oude civilisaties van Zuid-Amerika? Wat weten we van een van hun belangrijkste culturen, die van de Inca’s? Een gevleugeld woord in de Andes luidt: ‘De historie van Peru vóór de Spanjaarden bestaat voor zestig procent uit speculaties, voor dertig procent uit waarschijnlijkheden en voor tien procent uit feiten.’ Prof. Hanns J. Prem van de universiteit van Bonn, een van de meest voor­aanstaande oud-amerikanisten, merkt op: ‘In de geschiedenis van het onderzoek valt de snelle wisseling van archeologische verklaringswijzen op, waarvan de trends volledig corresponderen met contemporaine ideologische stemmingen of met politieke gebeurtenissen.’ En de Zuid-Amerikaanse archeoloog dr. Zuidama is van oordeel dat ‘het enige wat wij over deze historie van deze volkeren met zekerheid weten de datum [is] van de verovering van het Inca-rijk door de Spanjaarden’.

Er bestaat vrijwel geen kritische literatuur over de Inca-geschiedenis. De meeste mensen weten daarom niet dat de wereld van de Inca’s toch niet zo eenvoudig was als populair-wetenschappelijke tv-programma’s en boeken ons wel willen doen geloven. Wie is er eigenlijk van op de hoogte dat de grote Inca-onderzoekster Maria Rostvorovski, zich baserend op auteurs uit de koloniale tijd, twee parallel lopende reeksen van Inca-heersers postuleert? In haar aanname van gelijktijdig regerende koningen staat zij overigens allerminst alleen. Er zijn goede redenen om te veronderstellen dat late Inca-heersers vanuit politieke overwegingen de historische werkelijkheid probeerden te verdoezelen. Volgens die visie zijn er bijna tweemaal zoveel heersers geweest als het tot nu toe aangenomen dertiental (van Manco Capac tot en met Manco Inca). Laten we de overleveringen van de Inca’s eens wat nader bekijken. Ten tijde van de achtste Inca-regent, Viracocha, trokken de vijandige Chanca’s tegen de koningsstad Cuzco op. Inca Viracocha en de troonopvolger namen de wijk voor het naderende gigantische leger. Cuzco scheen verloren. De geschiedschrijver Pedro Sarmiento de Gamboa vertelt:

Toen dat gebeurcle... en de Chanca’s Cuzco naderden, onderwierp Inca Yupanqui (een jongere zoon van de koning) zich aan een streng vastengebod en riep [de godheid] Viracocha en de zon aan om hulp, opdat zij de stad zouden redden. En toen hij op een dag in diepe zorgen in Susurpuquio vertoefde en overdacht hoe men de vijand kon afweren, verscheen aan de hemel een gedaante als de zon, die hem troostte en moed insprak om de strijd aan te binden. En de gedaante toonde hem een ‘kristallen’ spiegel, waarin deze hem de landen liet zien die hij zou onderwerpen; en de gedaante zei dat hij al zijn voorvaderen zou overtreffen en niet moest aarzelen maar zich tot ket volk moest wenden, want hij zou de Chanca’s die Cuzco aanvielen verslaan. Die woorden en de verschijning vervulden Inca Yupanqui van grote moed, en hij nam de spiegel mee, die hij voortaan altijd bij zich droeg, in oorlog en vrede, en keerde naar de stad terug...

Inderdaad wist Yupanqui - zoals hem voorspeld was - het superieure leger van de Chanca’s tijdens een bloedige veldslag de nederlaag te bezorgen en Cuzco en zijn volk van de ondergang te redden. Hijzelf werd de nieuwe heerser. Yupanqui besefte overigens heel goed dat hij niet met de zon had gesproken. Later trok hij zelfs het geloof in de goddelijkheid van de zon fel in twijfel. Maar wat had hij dan eigenlijk waargenomen? Het fantoom had zich als ‘zoon van de zon’ voorgesteld en hem de toekomst exact voorspeld. Sterker nog: de priesters die de woorden van de verschijning analyseerden kwamen hierdoor naar het schijnt te weten dat de komst van vreemde mannen, ‘baardige meesters van de bliksem’, aanstaande was.

Yupanqui had de verschijning zo duidelijk gezien dat hij in een kapel een vrij groot standbeeld ervan liet neerzetten. Hij beschrijft de waargenomen gedaante als volgt:

‘Zijn gelaat verschilde zeer van het onze; want hij had een lange baard. Zijn kledij omhulde hem tot aan de voeten, en hij had een onbekend dier aan een riem.’

Uit het achterhoofd van de man schoten drie verblindende lichtstralen, als stralen van de zon. De koning zou zich zelf met de vormgeving van het standbeeld hebben bemoeid, omdat zijn kunstenaars niet in staat waren zijn beschrijving precies te volgen. De conquistadores hebben dat beeld nog gezien en geloofden aanvankelijk dat het de Heilige Bartolomeus voorstelde.

Zulke verhalen zijn in het paleo-SETI- en UFO-Onderzoek niet onbekend. Yupanqui ziet blijkbaar een driedimensionale gestalte die vanuit een kristal op hem toetreedt. J. Fiebag heeft in zijn mimicry-theorie de gedachte geopperd dat in dergelijke gevallen door een ver geavanceerde intelligentie een virtueel beeld kan zijn opgewekt. Met die hypothese zouden niet alleen vele UFO-verschijnselen maar ook de zogenaamde Mariaverschijningen verklaard kunnen worden.

Wij weten dat de kristallen spiegel nog lange tijd als heiligste relikwie in een van de tempels van de rijkshoofdstad Cuzco bewaard werd. Maar we weten niet wat er daarna van dat object geworden is, en zelfs niet of het nog wel bestaat. Misschien zal echter ooit een toevalsvondst duidelijk maken welk bijzonder artefact in het bezit van de Inca-vorst Yupanqui is geweest. De verhalen over eindeloos lange tunnellabyrinten, die bij de gigan­tische muurrestanten van Sacsayhuaman beginnen, kunnen misschien de weg wijzen.

Felipe de Pomares, een Spaanse kroniekschrijver uit de zestiende eeuw, heeft daarover het volgende bericht nagelaten:

‘Het is een goed gefundeerde en algemeen aanvaarde mare, dat zich in de vesting van Cuzco (Sacsayhuaman) een geheim gewelf bevindt. Een nog levende dame, doña Maria de Esquivel, gade van de laatste Inca, heeft dat gewelf bezocht en mij verteld hoe het kwam dat zij die plek kon bezoeken en wat ze daar zag. Don Carlos (een kleinzoon van de laatste legitieme Incaheerser Huascar), de gemaal van de dame, hield er een niet met zijn hoge afkomst overeenstemmende levensstijl op na. Doña Maria maakte hem er daarom verwijten over dat hij haar, door met hoge titels zoals die van een Inca-heerser te pronken, tot het huwelijk met een arme indio had verleid. Ze herhaalde die verwijten zo vaak dat don Carlos op een avond uitriep:

“Mijn dame! Wilt u werkelijk weten of ik arm ben of rijk? Als u wilt, vergezel mij dan, en u zult ervan overtuigd raken dat ik meer rijkdommen bezit dan enige heer of koning ter wereld.”Nieuwsgierig geworden, stemde doña Maria ermee in dat zij werd geblinddoekt, waarna ze haar gemaal volgde, die haar, nadat hij verschillende omwegen had gemaakt, bij de hand nam en haar naar een ondergronds gewelf leidde, waar hij haar de blinddoek van de ogen nam en waar zij vele rijkdommen zag. In de nissen van de wanden bevonden zich de beelden van de Inca-heersers, levensgroot, van het fijnste goud gemaakt, alsmede grote hoeveelheden gouden en zilveren vaatwerk, sieraden van hetzelfde metaal, en al met al zo’n grote rijkdom dat ze ervan overtuigd was geraakt, naar ze mij later bekende, dat daar de grootste schat van de wereld lag opgeslagen.

De New Yorkse journalist Giorgios Tsoukalos vertelde mij dat hij in 1996 met een priester vanuit de Jezuietenkerk tot een vergeten gang was doorgedrongen. De Duitse televisiezender ARD meldde op 6 juli 1996: ‘Lima: op zoek naar de legendarische stad van de Inca-vorstin Catalina Huanca zijn onderzoekers onder de Peruaanse hoofdstad op een wijdvertakt catacombenstelsel gestuit. Waar de gangen naartoe leiden is nog onzeker, ze zouden bij een schat uit kunnen komen. Volgens de legende liet de vorstin goud- en zilverschatten in de omgeving begraven om ze voor de Spaanse veroveraars te verbergen.

De schrijver Wolfgang Siebenhaar wijst in dit verband op een expeditie van de Engelsman Charles W. Baker-Cresswell in het jaar 1962. Hij drong tot het nog altijd nauwelijks onderzochte grensgebied van Peru, Bolivia en Brazilië door. Hij was op zoek naar de schatten van Inca Huascar, die deze in 1528 (kort voor de verovering van Peru door de Spanjaarden) voor zijn broer en tegenspeler Inca Atahualpa in veiligheid liet brengen. De schat werd tot staatsgeheim verklaard. Alleen als men het juiste wachtwoord kende, kon men in de buurt van die plek komen, anders zou men het slachtoffer worden van een plichtsgetrouwe indianenstam, aan wie de Inca-heerser verteld had dat de wraak van de zonnegod hen zou treffen als de schat ooit in onrechtmatige handen zou vallen. Dat wij van het bestaan van die schat weten, is te ‘danken’ aan het verslag van de martelingen van Inca Tupac.

Wolfgang Siebenhaar heeft het spoor van de Baker-expeditie gevolgd. Hij wist erachter te komen dat Baker-Cresswell en zijn metgezellen in december 1962 voor het laatst levend gezien waren, toen ze met een bootje de Rio Purus op voeren. Twee jaar later deden diamantzoekers een akelige vondst:

het skelet van Charles Baker-Cresswell. Bij hem lag zijn dagboek. Daarin heeft hij het verloop van de expeditie genoteerd. Meermalen maakt hij in zijn notities opmerkingen die de aan Inca Tupac onder foltering ontlokte uitspraken bevestigen. Baker en de zijnen vonden een ongeveer vijftig meter brede krater, die door de inheemsen uit vrees gemeden wordt. Voor de indianen is bet een heilige berg, want op die plaats zou volgens hun legende een god op een vuurspuwende kano naar de aarde zijn gekomen. Ook Tupac Amaru sprak van een goddelijke, vuurspuwende kano, die nog vóór de eerste Inca op een nacht in bet Territorio de Acre naar de aarde kwam. Dat zou gepaard zijn gegaan met een lawaai van honderdmaal de donder, en de vuurstaart ervan had op zijn weg het hele land verbrand en alles ter aarde geworpen.’

Baker-Cresswells laatste aantekening, van 26 december 1962, luidt: ‘Toen wij bijna een halfuur gemarcheerd hadden, wees bet opperhoofd naar beneden. Ongeveer honderd meter dieper strekte zich een plateau uit, en in het midden zagen wij de tekening van de heilige condor, die bijna de hele ruimte vulde. Zij leek op de tekeningen van een bovenmaatse spin en een kolibrie waarvan ik in Lima luchtfoto’s had gezien. [Bedoeld worden de lijnen van Nazca, PF.1] De snavel van de condor wijst naar de tegenovergelegen berghelling. Daar ligt bet goud van Huascar! Zoals Tupac Amaru had ge­zegd bevindt zich op tien passen afstand van de snavel in de berg de ingang van de grot, die met Uanki , het cement van de Inca’s, is afgesloten. Toen zijn we naar bet plateau teruggekeerd. Beneden aangekomen stelden we vast dat daar eigenlijk niets te zien is. Dat wil zeggen: de tekening van de condor gaat daar helemaal op in het algemene beeld van bet van scheuren doortrokken gesteente.’

Daarna houden de aantekeningen op. Werden Charles Baker-Cresswell en zijn metgezellen achterhaald door de oude vloek van de Inca’s? Waken er in opdracht van een eeuwen geleden gestorven heerser nog altijd Indio’s over een mysterieuze schat? Deze bergplaats was bet resultaat van langetermijnplanning. Er werd een enorme afbeelding in de bodem gekrast, een landschapsgravure die alleen vanaf grote hoogte als zodanig te herkennen is. Was dat ook een teken voor een godheid, die in een donderende en vuur­spuwende ‘kano’ juist daar landde? Verborg Huascar, die zich als de legitieme Inca-keizer beschouwde, op die plaats het hoogste heiligdom van zijn volk, de kristallen spiegel die zijn voorvader ooit van een mogelijk buitenaards wezen had gekregen? Of bevindt dit object, dat wellicht een krachtig bewijs voor de juistheid van de paleo-SETI-theorie is, zich nog in de omgeving van de toenmalige hoofdstad Cuzco, waar de allereerste Inca’s ook hun twee raadselachtige staven in de aarde zagen wegzinken?

Ook de Azteken bewaarden voorwerpen die zij van hemelse wezens hadden gekregen. Toen de Spanjaarden Mexico veroverden, verborgen de indianen hun heiligdommen in grotten en spelonken. Dit document toont het geheime transport van hun idolen aan.

‘Zoekt en gij zult vinden,’ raadt de bijbel aan. De zoektocht naar het ondergrondse gangenstelsel en de (buitenaardse?) kristallen spiegel is begonnen. Elders zullen onderzoekers, gedreven door een van de creatiefste krachten van de mens, zijn nieuwsgierigheid, op zoek gaan naar weer andere met geheimen omgeven relicten, naar bewijzen voor wat anderen ‘onmogelijk’ achten. Zo zullen zij ook op zoek gaan naar de spoorloos verdwenen goddelijke ‘Verbondskist’ van het Azteekse idool Huitzilopochtli, die de Spaanse chroniqueur Fray Diego Durán zo sterk aan de bijbelse Ark des Verbonds deed denken en waarmee de Azteken in 1345 naar hun nieuwe thuisland, de vallei van Mexico, trokken. En ze zullen speuren naar de vuurslang’ van de indianen, die zij van hun ‘god’ kregen, die vernietigend als een laserstraal vijandelijke troepen neersloeg, en die hun koning Moctezuma nog tegen de Spanjaarden had willen inschakelen. Verder zullen ze zoeken naar de drie heilige tafelen van de Noord-Amerikaanse Hopi-indianen, die hun door wezens uit de ruimte waren nagelaten. Ook zullen onderzoekers op jacht gaan naar het verborgen boek van de mormonen, dat door de engel Moroni aan de profeet Joseph Smith werd overhandigd. En in de zand- en steenwoestijnen van Egypte zullen ze het spoor volgen van de legendarische negen objecten (schem) die volgens de legende ooit in het benben-huis in Heliopolis lagen en door de god Re aan de koningen van dat land aan de Nijl werden geschonken.

‘De mens trekt eropuit’, zoals prof. Reinhard Furrer onze eigen soort had beschreven, ook als hij hindernissen op zijn weg tegenkomt. De mens is er weer eens op uitgetrokken. ‘Sterrengoden?’ riepen de gevestigde wetenschappers hem toe, ‘buitenaards leven? — Bestaat niet.’ En weer antwoordde de mens: ‘Dat valt nog te bezien.’ toen begonnen mensen overal ter wereld in een gemeenschappelijke inspanning een netwerk te weven dat steeds sterker werd en intussen een stevig draagvlak is geworden. Of het nu gaat om de ruimtevaartmythologie van de Toradja’s op Sulawesi, of om de boodschap van de raket-obelisken in Egypte, of om de steengravures van gelande shuttles in het dal van de Indus, of om het genoom van de mens zelf — het fenomeen dat daarachter schuilgaat begint steeds duidelijkere contouren aan te nemen.

De mens heeft zich op de avontuurlijkste speurtocht van zijn bestaan begeven, een zoektocht naar zijn ‘goden’ en naar zichzelf. In wezen is die zoektocht al duizenden jaren oud. Onze generatie, de generatie van de nieuwe sterrenkinderen, die het heelal en de wereld der atomen onderzoekt, heeft misschien als eerste werkelijk een kans om die speurtocht tot een succesvol einde te brengen. Het mooie daarvan is dat ieder van ons, u en ik, de mogelijkheid heeft om aan die ontdekkingsreis deel te nemen. We moeten simpelweg doen wat de mens sinds zijn ontstaan altijd al heeft gedaan: eropuit trekken en zeggen: ‘Dat wil ik dan wel eens zien!’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten