De oer-obelisk benben

Uit teksten weten we dat de Egyptenaren de vorm van de (van een deel ervan) van de zo genoemde ‘bnbn’ (benben-steen) afleiden. Dat er inderdaad zo’n oerobelisk geweest is, kan (nog) niet met archeologische vondsten worden aangetoond. Maar de hiërogliefen bevestigen zijn bestaan. In de egyptologie leidt men uit het schriftelijk vastgelegde beeldteken de oorspronkelijke vorm of eigenschap van een object of stof af. Dat is ook een legitieme methode, omdat hiërogliefen – net als de Chineese schrifttekens – rechtstreeks aan de waarneembare wereld werden ontleend. Zo werden water door een golvende lijn uitgebeeld, een piramide door een driehoek en de benben had een spits of conisch toelopende vorm.
De benben zou volgens Oudegyptische mythen in Heliopolis ((jwnw (ioenoe) genoemd) hebben gestaan. De mythe van de benben wortelt in de eerste drie dynastieën (2900-2400 vc). De benben zelf was volgens de overlevering een object dat uit de hemel naar de aarde afdaalde. In de benben bevond zich de god Re (later Atoem genaamd), die heerser werd over Egypte.hun goden hadden persoonlijk het land langs de Nijl geregeerd, en als men iets oerouds wenste aan te duiden zie men dat het al “sinds de tijd van Re” bestond. Over Re staat in de piramideteksten (5de koningsdynastie) het volgende geschreven: ‘Gij zijt verschenen als benben(steen)’. De obelisk was in die voorstelling de woning van de godheid.
Bnbn – wat betekent dat woord nu? Etymologisch valt het niet ondubbelzinnig te identificeren. Enerzijds wijst het medeklinkerpaar ‘bn’ op ‘steen’, en inderdaad bestaat sinds de piramidentijd het woord bn met de betekenis ‘soort steen’. Tijdens de periode van het middelste rijk (2040-1537 vc) vindt het woord bnw.t (benoet), dat ‘een soort harde steen’ betekent, ingang in de literatuur. Toch is men tegenwoordig geneigd om het zelfstandig naamwoord bnbn af te leiden van het werkwoord wbn (oeben). Dat woord heeft de betekenis van “opgaan” , “glanzen”, “schitteren” en ook “schijnen” –van de zon en de sterren (prof. Ermann en prof. Grapow).
Erich von Däniken heeft in dit verband op een opmerkelijk feit gewzen. In de Jordaanse ruïnestad Petra, die hemelsbreed slechts 350 km van Heliopolis verwijderd ligt, werd sinds de oudste tijden de maangod Dushara aanbeden. Zijn symbool was het conische steenblok of de obelisk. De Nabateeërs, de stichters van de stad Petra, stelden zich Dushara voor als ‘hemels en niet van de aarde’. Hij bewoog zich voort in iets als een steen.
Laten we na deze beschouwing eens kijken naar de traditionele these en daar een moderne antithese tegenover plaatsen:

1. De obelisk is een steen met een mythische betekenis en verwijst naar de zon.
2. De obelisk symboliseert een soort raket, waarmee Re ooit uit de hemel naar de aarde kwam, om vervolgens het zijne tot het ontstaan van de hoogontwikkelde Egyptische cultuur bij te dragen. Het waarschijnlijk metalen ruimteschip werd, vanwege de hardheid en vuurbestendigheid van het materiaal waaruit het bestond, aangeduid als een ‘soort harde steen’ die ‘glanst’ en ‘naar de hemel omhoog schiet’.

Die laatste zienswijze valt goed in overeenstemming te brengen met het feit dat de punt van de obelisk, het piramidion, sinds het oude rijk bnbn.t (benbenet) werd genoemd. De gelijkenis met de Apollo-capsules valt nauwelijks over het hoofd te zien. Soms werden op het piramidion goden zittend of staand afgebeeld, zoals astronauten in een ruimtecapsule. Het piramidion was verder met koper of elektron (een legering van goud en zilver) bekleed, zodat het bij de ochtendstond schitterde. De associatie met stralend licht is wellicht te herleiden tot de imponerende lancering van een ruimtevaartuig. Verder is er een interessante afbeelding waarop de benben samen met de godheid Min wordt weergegeven. Min was de god van de donder. Laten we de verschillende zienswijzen nog es samenvatten.

1. Egyptologen menen: ‘de obelisk past uitstekend bij de benbensteen die een meteoriet kan zijn geweest, en, evenals de Kaäba in Mekka, vanwege zijn hemelse afkomst werd vereerd.
2. Moderne antithese: de associatie met stralend licht en het nauwe verband met de god van de donder doen sterk denken aan de visuele en akoestische bijverschijnselen van een raketlancering of – landing. De hemelse herkomst spreekt dan vanzelf. Bovendien lijkt een obelisk helemaal niet op een meteoriet (de Egyptenaren bewaarden zo’n hemelsteen in het Ammonium in de oase Siva), maar juist wel op een raket.

De benben, dat ‘geheime object’, werd in een speciaal daarvoor opgetrokken gebouw, de h.tbnbn (hoet-beneben), d.w.z. het benben-huis in Heliopolis, bewaard.
In de piramidespreuk § 1652 valt te lezen: ‘Atoem-Chepre, gij waart hoog als een heuvel. Ge waart verschenen als benben in het benben-huis in Heliopolis/Ioenoe'’ en '‘en bnbn is in het huis van Sokar.'’
Dat huis van de benben was waarschijnlijk identiek aan het zonneheiligdom van Heliopolis. De andere zonneheiligdommen van het oude rijk waren waarschijnlijk kopieën van dat oudste cultusoord. Een dergelijk heiligdom, dat van koning Weserkaf, schijnt te zijn afgebeeld op een marmeren schaal die men op Kythera (Grieks eiland), Heeft gevonden.
Volgens een overlevering zouden twee groepen goden de benben in een benben-huis bewaakt hebben. Vier goden die ‘het geheim bezitten’ hielden in het gebouw zelf toezicht op de benben, en acht anderen hielden buiten de wacht. In het Egyptisch Dodenboek worden twaalf goden ook wel ‘roeiers van Re’ genoemd, die de hemelse ‘boot der miljoenen jaren’ doen varen. De goden hebben ook tot taak vlammen voor Re’s boot op te wekken. Hoe het benben-huis eruit gezien kan hebben, daarover kunnen we slechts speculeren. We beschikken wat dit betreft wederom slechts over een hiëroglief, die nauw verband houdt met het ‘Hoge Zand’, een soort ringwal in Heliopolis. Deze werd beschouwd als een kopie van de mythische oerberg, die uit de scheppingsvloed verrezen was en Vlammeneilend werd genoemd.
In het tweede Oudegyptische zonneheiligdom Aboe Goerab, dat farao Niuser-Re liet bouwen, stond de obelisk op een kunstmatig gevormde heuvel (nabootsing va n het vlammeneiland).
De verhalen rond de benben-steen en zijn hemelse oorsprong zijn in ieder geval belangrijke bouwstenen voor zowel de Egyptische kosmologie als het paleo-SETI-onderzoek.
Het beeld wordt steeds duidelijker. Maar er is meer. In de hiëroglief van h.tben bevindt zich naast de benben-steen een vogel. De bnw (benoe) wordt in de literatuur als ‘heilige, als de zon stralende vogel Feniks opgevoerd; in de piramideteksten wordt hij met de god Re in verband gebracht, en in het Egyptische Dodenboek als morgenster of als de gedaante van Osiris geïnterpreteerd’.
Rond de Feniks bestaat de mythe van het adelaarachtige wezen dat zich om de vijfhonderd jaar naar Heliopolis begaf en uit zijn eigen as herboren opsteeg. De Feniks, die ook in de alchemistische literatuur van latere millennia het symbool voor onsterfelijkheid was en als zodanig in de middeleeuwse graalliteratuur ingang vond, was geenszins van Griekse origine. De naam is waarschijnlijk ontstaan door een fout van de Grieken, die het in 323 vc ongeveer als boine uitgesproken bnw verkeerd weergaven.
Interessant is nu dat we onder de hiërogliefen ook beeldtekens aantreffen warin de Feniks op het piramidion zittend is afgebeeld: ‘Hij is de vogel van het licht, waarin de zonnegod Re zich manifesteert.’ De mythe van de uit zijn eigen as verrijzende en opstijgende vogel, verbonden met de benben, is in de egyptologie tot nu toe als volgt uitgelegd:

1. ‘De spitse steen, de punt van de obelisk, maakt in de Egyptische zienswijze deel uit van het lichtaspect van de vogel, is dus mutatis mutandis een "zetel van de ziel".’
2. De moderne antithese: de vogel is in Egypte een oud symbool voor vliegen of kunnen vliegen. Met het beeld van de neerdalende vogel wordt een connectie gelegd met het gelande (daarvoor vliegende) ruimteschip. De vogel van het licht staat voor het opstijgende en dalende godenvoertuig. De uit zijn eigen as opstijgende Feniks symboliseert de op het lanceerplatform ontstane verbrandingsprocessen (as), waaruit met een zekere regelmaat een en hetzelfde vliegtoestel naar de hemel opsteeg en –tot algemene verbazing van de Egyptenaren – toch niet verbrandde.

Overigens wordt ook bij de Toradja’s het symbool van de hemelvogel in verband gebracht met uit de kosmos gekomen ijzeren huizen. En het zelfde zinnebeeld kennen we uit de Afrikaanse staat Zimbabwe. Tegenwoordig is deze vogel het nationale symbool van dit land. Oorspronkelijk bevond het zich op obeliskachtige stenen. Eén van deze stenen is echter ook voorzien van een runderkop (zoals we die van op een obelisk betrekking hebbende hiërogliefen kennen) die als een stier hemelwaarts stormt.

De comeback van de obelisk en de goden vaartuigen

Toen deze voorstelling in 1992 gepubliceerd werd, wierp men tegen dat het toch ‘onmogelijk is dat –als de obelisk een nabootsing van een raket zou zijn - die raket niet alleen zou kunnen starten maar ook weer zou kunnen landen. Dat is klinkklare nonsens. Een spaceshuttle zou dat kunnen, maar een raket nooit.’
Een jaar later al moesten deze critici hun oordeel ‘onmogelijk’ nog eens heroverwegen. In 1993 werd op het NASA-proefterrein, de eerste DC-X (Delta Clipper Experimental, het prototype van een ééntrapsraket) gelanceerd. ‘Het was de comeback van de obelisk! Wat zich daar met veel vuur, rook en gedonder van een klein lanceerplatform verhief, een berg van vlammen achter zich latend, zag eruit als de benben-steen van de oude Egyptenaren. En zoals de hiërogliefen beschrijven, landde deze zilverachtig glimmende zuil – nog altijd rijdend op zijn vuurstaart - weer op aarde. De ze raket werd ontwikkeld door McDonnell Douglas Aerospace.
Na slecht 2 jaar en met een relatief bescheiden budget van achtenvijftig miljoen dollar waren de raketingenieurs erin geslaagd om een droom werkelijkheid te laten worden: de constructie van een herbruikbare raket. Deze moest van vier draaibare aandrijfsystemen worden voorzien om in elke gewenste richting gemanoeuvreerd te kunnen worden. Aërodynamische overwegingen (plaatsing van de brandstoftanks, zwaartepunt enz..) leidden tenslotte tot een markant ontwerp. Tussen de landing en het weer startklaar zijn ligt slechts één week met 35 man aan grondpersoneel. Het onderhoud vindt plaats in een speciale hangar, die op korte afstand van de startplaats staat.
Zie je nu een overeenkomst??
Ook de tempeltorens van het vroege en huidige Indiase hindoeïsme vertonen overeenkomsten met raketten. De heilige godenbouwsels van de Indiërs zijn ratha of vimâna. Vimâna betekent ‘godenvaartuig’. Ratha kan vertaald worden met ‘hemelschip’. Vliegtuigen worden in het hedendaagse India nog altijd vimân genoemd. Het geschiedepos Mahâbhârata verhaalt niet alleen over ruimtestations die in banen om de aarde draaien, maar beschrijft ook ‘lichtende hemelwagens, die in formatie langs de onbewolkte hemel zeilen’ en ‘dalende wagens die in een gouden glans uit de verten van de hemel komen’. In de ‘Budhasvamin Brihat Katha Shlokasamgraha’ leest men:

’s morgens, onder een onbewolkte hemel, hoorden de asceten een donderend gerommel, dat de atmosfeer vulde. ‘Wat is dat?’ vroegen zij aan het vliegende wezen. ‘Het is het lawaai van de trommels van de vliegende reizigers die zich in de buik van hun wagen bevinden, men hoort ze als het rommelen van de donder…als een storm van trommels over de paden van de hemel.’
Georgios Tsoukalos wijst op de buitengewone overeenkomst met de DC-X, dan meent men op het eerste gezicht het beeld van een in rook en vuur gehulde ratha/vimâna te zien. Fascinerend is dat deze Delta Clipper uiterlijke als twee druppels water op oude Indiase tempels lijkt. Ook de zogenaamde lingam van de god Shiva vertoont een opvallende gelijkenis met de DC-X. Deze lingam is een cilindervormige steen, hij symboliseert de vuurzuil waarmee Shiva uit de hemel naar de aarde afdaalde, en is een zinnebeeld van kosmische kracht. Er bestaan afbeeldingen waarop de godheid uit een opening in de conische stenen zuil te voorschijn komt nadat hij op aarde is geland. Zulke verhalen zijn er ook over de gog Re in Egypte. In India wordt ook nu nog in de tempels bij de lingam van Shiva onder de vimâna-afbeeldingen het ‘kosmische vuur’ ontstoken, waarvan het geheim oorspronkelijk alleen aan de Bhrigu’s, machtige priesters, bekend was. De overlevering verhaalt dat het slechts door dat vuur mogelijk was de regelmatige verbinding tussen de goden en de mensen te onderhouden. Hadden de oude Indiërs alleen een boeiende fantasie of kan men zeggen dat de geschiedenis zich herhaald?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten