Door een tot tumbang genoemde vrouwelijke functionaris die priesterlijke taken op zich kan nemen, wordt tijdens het bua-feest het volgende overgeleverd, in de vorm van een lied:
Ik ben nu gedraaid in de wind;
Ik verander mij in een wervelwind.
Zij verlegd haar koers, naar buiten de wervelwind,
Op haar koers vliegt ze de luchtstroming uit.
Ze vliegt verder en bereikt de hemel.
Ze is gelukkig in die toestand, al is het haar verboden de aarde te betreden. En wervelt voort als de beheerseres van een geest.
Van etnologische zijde heeft men, zich nauwelijks raad wetend met deze overlevering, de geciteerde passage als de beschrijving van een extatische ervaring, van een buitenzintuiglijke waarneming afgedaan. Eerder wordt hier in de eenvoudige bewoording van een simpele boerse taal beschreven hoe een ruimteschip vanaf de aarde opstijgt. De lancering en de vlucht door de atmosfeer worden beeldend beschreven, evenals het bereiken van de ruimte rond de aarde, waar de aarde niet meer kan betreden worden (het wordt haar verboden).
De volgende zinnen zouden een ruimteverslag kunnen zijn van de eerste astronauten:
Dan ben ik als een klinkende klok,
Als een kleine, ronde bol, die naar voren en naar achteren wordt geschud.
Vervolgens wordt beschreven hoe de tumbang vanuit haar nieuwe positie alles schijnbaar omgekeerd waarneemt. Wat geen wonder is voor iemand die zich in een baan om de aarde bevindt. De onderzoeker dr. Van der Veen heeft in het kader van zijn onderzoek het verdere verloop van deze reis naar de sterren vastgelegd:
Ik ga werkelijk langs de rand van de hemel…
Ik ben al nabij het teken dat halverwege ligt…
Voortdurend vliegt ze heen en weer.
De hele tijd zweeft ze gewoon maar.
Ze zal slechts op het land aan gene zijde [van de hemel] landen…
Precies hetzelfde maken de astronauten mee. Zij bevinden zich in een toestand van gewichtloosheid. Iets wat we pas in de 20ste eeuw te weten zouden komen. Als men in een ruimtestation in een baan om de aarde draait, lijkt het alsof er een rand om de ruimte is. Een teken waarvan gesproken wordt zou bvb. Een satelliet kunnen zijn, een soort oriƫntatiebaken.
Ze zeggen dat de hemel heel ver weg is.
Ze zeggen dat de hemel zich van hieruit over grote afstanden uitstrekt.
Het is ver, maar toch is hij in de buurt.
Het is op grote afstand vanhier, maar toch, hij is ons nabij…
Hier lijkt de prehistorische ruimtevaarder te praten met hen die haar hebben meegenomen. Met representanten van een buitenaardse intelligentie die het universum kennen. Tegenwoordig weten we dat een astronaut in een baan om de aarde zich eigenlijk nog veel te dicht bij onze planeet bevindt om van een echte ruimtevlucht te kunnen spreken. Anderzijds bevindt de ruimtevaarder zich al in de invloedssfeer van het universum. Zij is de eigenlijke ruimte dicht genaderd en er tegelijk nog ver van verwijderd.
En dan bereikt ze de hemel.
De hemel ligt daarginds onder haar uitgespreid, onze voeten struikelen tussen de sterren, wij betreden de zon beneden ons.
Natuurlijk kan niemand de zon betreden, maar misschien gaat het hier over een glinsterend ruimtestation, of, zoals de vroege astronaute van de Toradja’s zegt, de “niet waarlijke aarde”, de “verkeerde aarde”. De tumbang gebruikt deze aanduiding als zij tenslotte terugkeert uit een wereld die nog verder verwijderd ligt dan het firmament, waarmee ze de kosmische spijker op de kop slaat:
Ik ben terug van mijn reis, waarbij ik het firmament heb aanschouwd, van die zorgvuldige beschouwing van de hemel, van het bereiken van het gebied boven de aarde, van sala-padang, de ‘verkeerde aarde’, ben ik terug.
Ten slotte is de gevaarlijke terugreis ten einde. Er wordt een landing in zee beschreven waarbij de protagoniste – net als een in de oceaan landende Apollo-capsule- kortstondig onder water verdwijnt.
Deze reis door de ruimte doet ons denken aan de vlucht van Ezechiƫl zoals die in de bijbel wordt beschreven, of aan het avontuur ven de profeet Henoch.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten