Ieder van ons heeft zijn eigen realiteitstunnel. We weten dat de aarde rond is, dat ze één van de negen planeten van ons zonnestelsel is, en dat, dat stelsel deel uit maakt van de melkweg, een sterrenstelsel dat op zijn beurt een onderdeel van het universum is. We weten ook dat het universum uitdijt, dat het miljarden jaren geleden ontstond, dat het uit atomen, straling enzovoort bestaat. Maar weten we dat werkelijk? Immers de middeleeuwse mens meende zeker te weten dat hij op een platte schijf leefde, dat hij daar kon afvallen en dan regelrecht in de hel zou belanden, hij dacht dat de sterren gaten in het firmament waren, waardoorheen de schittering van het paradijs flonkerde, en dat de aarde pas luttele duizenden jaren geleden door God in een zestal dagen was geschapen. Van sterrenstelsels wist hij niets, atomen zeiden hem niets, laat staan virussen.
De mens was toendertijd de gevangene van de realiteit die hij zelf in elkaar geknutseld had.
Wij leven in onze eigen realiteitstunnel. Heeft de Big Bang zich werkelijk voor gedaan? Is er één universum of zijn er meerdere? Van het atoom als kleinste eenheid hebben we al lang afscheid genomen, we lachen vertederd om de Nobelprijswinnaar prof. Bothe, die mathematisch had aangetoond dat men de atoombom niet zou kunnen bouwen, en om zijn collega’s die een eeuw eerder berekend hadden dat de mens niet met een snelheid groter dan 100 km/u zou kunnen reizen, omdat anders de lucht uit het voertuig gedrukt zou worden en men door verstikking zou sterven. En wie zou niet het hoofd schudden
Over de discussie die in de achttiende eeuw gevoerd werd omtrent de vraag of de mens in de goddelijke ordening van de natuur zou ingrijpen als hij huizen van bliksemafleiders zou voorzien. Ook glimlachen wij om die in hoog aanzien staande geleerden die nog maar een halve eeuw geleden aantoonden dat mensen op gruwelijke wijze aan hun einde zouden komen als ze sneller vliegen dan het geluid, of dat de mens het met de dood zou moeten bekopen als hij in de ruimte zou willen reizen, of dat niemand een orgaantransplantatie zou overleven. Er bestaan fraaie verhandelingen over de onmogelijkheid om dieren te klonen, evenals het vermeende bedrog van iemand die wil beweren dat hij de menselijke stem kan vastleggen op een rol of plaat. Als we dat alles de revue laten passeren, rijst de volgende vraag: in welke realiteitstunnel leven wij en leven onze wetenschappers eigenlijk??
Aan één paradigma van onze tijd wordt door vertegenwoordigers van het paleo-SETI-onderzoek fel getornd. Zij wagen het niet alleen de uniciteit van het aardse leven in twijfel te trekken, wat nog maar kort geleden tot heftige discussies leidde, en ze durven niet alleen te beweren dat interstellaire ruimtevluchten, over zeer grote afstanden in het universum, tot de mogelijkheden behoren, waarbij het front van de tegenstanders al aardig begint te slinken, maar ze hebben zelfs de moed de mogelijkheid te opperen dat buitenaardse intelligente wezens al duizend of zelfs miljoenen jaren geleden één of méér bezoeken aan de aarde hebben gebracht.
Als aanwijzing hiervoor worden ondermeer de mythen van de mensheid in het geweer geroepen.Want naast de overlevering van de Toradja’s, zijn er, uit allerlei tijden en culturen, talloze andere voorbeelden te geven.
Het bezwaar van orthodoxe wetenschappers is dat het niet gewettigd is om mythen te beschouwen alsof het geschiedenisboeken zijn terwijl hun inhoud altijd slechts mondeling is doorgegeven.
Wij zien ons dus ogenschijnlijk voor een dilemma geplaatst. Natuurlijk is het denkbaar dat de klassieke theoretici gelijk hebben als ze stellen dat de aangehaalde vertellingen mythen zonder reële achtergrond zijn, of slechts psychologische relevantie hebben, of dat onze uitleg ervan niet meer dan een modernistische misinterpretatie is.
Anderzijds is het even denkbaar dat wij in de mythen van de mensheid inderdaad een vehikel hebben ontdekt dat berichten over contacten met buitenaardse levensvormen naar onze tijd heeft getransporteerd, en dat wij deze tijdscapsules maar hoeven te openen om een bevestiging van dat vermoeden te vinden.
Als we voor ogen houden hoeveel wetenschappelijke waarheden uiteindelijk op de mesthoop van ideeën zijn beland en daar nu historisch gecomposteerd worden, lijkt het mij van des te meer belang om een aanzet tot een nieuwe kijk op de geschiedenis niet bij voorbaat te bestempelen tot iets onbespreekbaars, iets waarover geen open discussie kan worden gevoerd. Met een gezonde dosis zelfkritiek heeft de geschiedfilosofie erop gewezen hoeveel fouten en misverstanden in haar discipline zijn binnengeslopen, van hoeveel visies en waarheidspretenties afscheid genomen moest worden. Als wij die nu leven datgene wat vroeger gebeurt is willen verklaren, als we dat wat in de verte op onze cultuur lijkt of ons zelfs volkomen vreemd is willen begrijpen, zijn zulke denkfouten ook niet raar. De lering die we daar uit moeten trekken, is dat we ook voor afwijkende denkwijzen open moeten staan, om onbevangen deel te kunnen nemen aan een discussie over de geschiedenis van de mensheid.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten